1
Triestigheid staat alleen jonge mensen goed. Net als openbare dronkenschap, naveltruitjes, te laat komen, rare schoenen, heel hard lachen in een overvolle treincoupé en je vergissen in de liefde.
Ik was afgelopen weekend op een dansfeest en niemand keek naar me, niemand liet me voor of kocht me een drankje. Er was niemand die vroeg: ‘Waar ken ik jou toch van?’
Ook al had ik kleren aan die bij iemand van mijn leeftijd aantrekkelijk staan. Zeker in het donker. Ik keek naar de dansende mensen en er kwamen geen blikken waarin ik las wat er niet klopte, geen vragen die impliceerden dat ik de verkeerde antwoorden gaf. Was ik maar oud geboren. Dan had ik niets te verliezen gehad.
2
Als ik een man was geweest, dan was het mij waarschijnlijk vergeven. Zoals het door de vingers wordt gezien dat mijn broer geen poot uitsteekt op een verjaardagsfeest en uit volle borst zichzelf bezingt. Want: zo is hij nou eenmaal. En dan bedoelt niemand geniaal; dat vindt alleen hijzelf.
Ik wil arriveren op een familiefeest en ook gewoon een drankje in mijn handen gedrukt krijgen.
‘Alles goed man?’ En dan alleen maar knikken: ‘Ja, lekker.’ Om de rest van de avond niet meer van mijn plaats te komen. Geen instructies, of andermans kind in mijn handen. Een man van vijfendertig die nog steeds vrijgezel is, is zichzelf aan het ontplooien. Voor dertigjarige vrouwen zonder gezin zijn er talloze manieren om daar, met één woord, iets negatiefs van te maken.
‘Ben je nou alweer aangekomen?’ vraagt mijn moeder.
3
Toen ik ontdekte dat ik kleurenblind ben barstte mijn droom uit elkaar als een vallende vissenkom met een vis erin die allang dood was. De amanuensis van biologie leek verbaasd: ‘Ik ken alleen maar mannen die dit hebben.’ Ik was vijftien en ik had mijn menarche.
Hoop is een vorm van zwart-wit. Ik hoopte dat ze me van nu af aan als een van de jongens zouden zien, maar ik had kunnen weten dat het tegenovergestelde het meest waarschijnlijke was dat ging gebeuren. Soms ben ik ook kleurenblind in zwart-wit situaties.
4
Gister, voor de supermarkt in de lage avondzon, stond ik te praten met een onzekere jongen van kantoor die ruim vijftien jaar jonger is dan ik. Zijn jas hing over zijn rechterarm. Ik rook zijn deo. Plots waren er storingen die door de werkelijkheid heen flikkerden. Mijn lijf dat er elektrisch op reageerde. Hoe zou zijn verhitte nek ruiken? Hoe is hij in bed; zou hij smeken of bevelen als hij bijna klaarkomt? En vindt hij het erg, als ik het stiekem film?
Omdat we knepen met onze ogen tegen het felle lage licht zag hij waarschijnlijk niets aan me, want hij vroeg nog: ‘Wat zal ik vanavond eens eten?’ En ik ratelde over snelle gerechten in de hoop dat ik me zo kon concentreren. Op de realiteit.
Hij zei: ‘Ik houd niet echt van prei.’
Toen pas zag ik dat de basilicum in de pot die ik net had gekocht al was beginnen te verleppen. Ook al komen de opdringerige fantasieën uit mijn eigen hoofd, ze geven mijn lichaam eenzelfde gevoel als na een aanranding. Zouden mannen dit herkennen, als ze zoveel vaker aan seks denken dan vrouwen?
5
Als je het eerste stukje waarop hij mij bevelend toesnauwt dat ik niet zo flauw moet doen eraf knipt, lijkt het net alsof ik het zelf wilde. Doen alsof lijkt ook onder dwang sprekend op echt willen. Hij zei dat normaal alle meisjes dit deden. Of ik misschien niet durfde. Toen ik ontdekte dat hij alles gefilmd had en hem vroeg of hij het filmpje wilde wissen, werd hij woest over mijn gebrek aan vertrouwen. Aan het einde van die ruzie zei ik wat hij horen wilde. Maar ik geloofde er zelf niets van.
Vertel me dat hij het filmpje gewist heeft, dat dat filmpje gewoon niet meer bestaat. Niet langer in zijn gedachten. Nooit gezien. Compleet vergeten. Niet op zijn harde schijf, niet rondslingerend in een cloud. Ik ben nog altijd bang dat ik op een bepaald moment herkend wordt, door iemand die ik nog niet eerder heb ontmoet.
6
Mijn sok zit hinderlijk tussen mijn tenen geplakt en mijn natte voet begint koud te worden in de klamme schoen. Het water, dat hier eerst alleen bleef staan als het dagen aan een stuk had geregend, staat nu de hele tijd tot aan de stoeprand. Als er regen wordt voorspeld, leggen we zandzakken voor de muren. Het sijpelt tot er geen houden meer aan is. Als een verzadigde dijk die breekt en dan loopt alles onder.