Plots sprong mijn therapeut op. Uit

haar tas pakte ze haar portemonnee en zei:

‘Ik wéét niet of deze truc zal lukken.’


Als een goochelaar zwierde ze een

twintigeurobiljet tevoorschijn.

Ze likte aan het geld.

Ze kreukelde het scheldend in elkaar.

Ze stak het in haar mond, kauwde stevig

en spuugde het weerloze stuk papier

op het sleetse tapijt.



Ze trapte de prop na.

Van haar bureau pakte ze een schaar

knipte het briefje door

en hield in elke hand een stuk omhoog.

Met haar mouw wreef ze de stukken droog en

plakte het biljet verkeerd-om aan elkaar.



‘Kijk!’ zei ze. ‘Nog steeds even veel waard!’



‘Dat is,’ zei ik. ‘En jij hebt zeker geen smetvrees.’